Sidebilder
PDF
ePub

den physischen dood; als zijnde een leven dat hooger en heerlijker doel heeft dan zinnelijke bemoeijingen, dat geen dood kent maar heilig en hemelsch is gelijk Gods Engelen, het leven der kinderen Gods.

Onwederlegbaar schijnt ons deze redenering, omdat de Sadduceën hare kracht, al wilden zij het, niet durfden ontkennen. Het gezag van Mozes werd door hen geëerbiedigd. Op hem hadden zij zich beroepen. Mozes zou, zoo meenden zij, geene opstanding uit den dooden erkennen. Daar wordt hun aangetoond, dat Mozes evenwel die opstanding, en wel in den edelsten zin des woords, heeft aangewezen, en dat zij, door hunne bewering van het tegendeel, getoond hadden te dwalen, en de Godskracht die in zijne schriften doorstraalt, niet te kennen. Mozes heeft in der daad bewezen, dat eene betrekking tusschen den mensch en God, hoedanige het leven der opstanding is, bestaan kan. Hij getuigt dat zij heeft plaats gegrepen tusschen de aartsvaderen en God, naardien God zich noemt: den God van Abraham, den. God van Isaak en den God van Jakob. Die getuigenis, zij hadden er nooit op gelet. Wat zullen zij nu inbrengen? Dat de Patriarchen, in weerwil van hunne betrekking met God, zedelijk dood waren? Dat kan niet. Die tegenwerping zou te grof zijn; zij zou bovendien gevaarlijk geweest zijn, want men weet hoezeer de Israelieten die vaders der geloovigen in eere hielden. En dan, God een God van dooden ? Elk woord van den Spreker vonkelt als hemelvuur voor het oog ook der Sadduceën: "God is niet een God van dooden maar van levenden, want zij leven Hem allen."

OMSCHRIJVING.

Op zekeren dag werd de Heer door eenige Sadduceën aangevallen, omdat Hij de opstanding uit den dooden had verkondigd. Volgens hen is dit leerstuk niet alleen onschriftmatig, maar ook met de mozaische instelling, waarop immers de godsdienst der Joden gebouwd is, strijdig. Om dit laatste feitelijk te doen uitkomen, beroepen zij zich op de leviraatswet, krachtens welke het geval denkbaar is, dat ééne vrouw aan zeven broeders wordt uitgehuwelijkt, die alle, eindelijk ook de vrouw, zonder nakomelingschap te verwekken, sterven.

"

Onderrigt ons Meester," zoo spotten zij, in den toekomstigen dag der opstanding uit den dooden, waarop gij zegt te hopen wien van deze zeven mannen zal dan de vrouw worden toegewezen ?" Gij dwaalt," zoo luidt het antwoord van den Heer, in tweevoudig opzigt dwaalt gij, doordien gij noch mijne leer noch den geest der heilige Schrift hebt begrepen. Mijne leer vermeldt niet eene opstanding uit den dooden, hoedanige gij mij toedicht, eene die eerst naderhand zal plaats grijpen en derhalve zijn zal uit den physischen dood. Geestelijk dooden roep ik ten leven, en die mijne stem hooren, hebben het eeuwige leven. In zoo ver zij met het leven der opstanding in betrekking staan, zijn zij boven de dingen die het rijk der zinnen aangaan verheven, evenzeer boven mozaische huwelijksbepalingen als boven dood en zonde."

[ocr errors]

"Gelijk gij u," vervolgt de Spreker, omtrent mijne leer vergist, zoo ook omtrent den geest der heilige Schrift. Mozes zou het leven der opstanding, dat voortduurt na den physischen dood, niet gekend hebben. Zoo beweert gij, omdat gij nog nooit tot het eigenlijke van die Schrift zijt doorgedrongen of hare goddelijke kracht gevoeld hebt. Anders zoudt gij niet hebben voorbijgezien het woord van God tot Mozes: "Ik ben de God van Abraham, van Isaak en van Jakob." Gij zult toch niet willen beweren dat men, gelijk hier van de patriarchen getuigt wordt, met God in persoonlijke betrekking kan staan, en evenwel geestelijk dood zijn. Hoe? Gods kinderen zouden niet kinderen der opstanding zijn?

II.

OVERZIGTEN EN BOEKBESCHOUWING.

Het leven van Jezus, den Zoon Gods en den Zaligmaker der wereld, wetenschappelijk-populair beschreven door Dr. L. S. P. Meijboom. Eerste Dl. 1ste en 2de Aflevering. Groningen, bij Wolters, 1853.

(Vervolg en slot van Dl. XII, bl. 433).

Na de beschouwing van het door ons aangekondigde werk uit het oogpunt der biografie, hebben wij een blik op zijnen inhoud te slaan, ten einde ons van des schrijvers theologisch standpunt rekenschap te geven. Wij stuiten daarbij, wel is waar, reeds dadelijk op het bezwaar, dat wij hier een nog zeer onvoltooiden arbeid voor ons hebben, en ons oordeel zich derhalve slechts naar een betrekkelijk klein aantal gegevens kan rigten, ja op sommige, geenszins ondergeschikte, punten noodwendig tot later opgeschort moet blijven. Dan, dit behoeft ons niet terug te houden. Waar het ons toch van den aanvang af om te doen is geweest, is niet zoozeer eene kritiek van iedere hier voorkomende bijzonderheid, maar eene kenschetsing van den geest en de rigting van het door ons onderzochte geschrift, zoowel als van de methode, waarvan de auteur zich in zijne nasporing en bewijsvoering heeft bediend. Tot de bereiking van dit doel levert het voorhandene ons in overvloed wat wij noodig hebben. Zelfs ligt het geenszins in ons plan, van al het hier ter zake doende gebruik te maken, daar dit niet zou kunnen geschieden zonder eene overmatige uitbreiding der grenzen, die wij ons zelven gesteld hebben, en binnen welke wij ons om verschillende redenen wel dienen te bepalen. Wat wij ons bij deze gelegenheid voorstellen, is alleen, in een beknopt onderzoek der hoofddenkbeelden te treden, omtrent den persoon van Hem, wiens leven behandeld wordt, in het voor ons liggend geschrift ontwikkeld, om dan vervolgens eenige oogenblikken, stil te staan bij Meijboom's verhouding tegenover de Schrift

XIII. DI. 1. St.

11

« ForrigeFortsett »