Sidebilder
PDF
ePub

HET HOOGLIED VAN SALOMO,

ONDERZOCHT, VERTAALD EN VERKLAARD

DOOR

S. HOEKSTRA, Bz.

Predikant te Rotterdam.

Een der merkwaardigste boeken in den geheelen Bijbel is het Hooglied. Beurtelings met den hoogsten eerbied en met de diepste minachting beschouwd, nu eens een sieraad van den Bijbel genoemd, dan weder zijne plaats in den Kanon onwaardig gekeurd, hier als eene allegorische voorstelling der allerheiligste zaak, daar evenzoo als eene allegorische voorstelling van dingen, die te onkuisch zijn, om ze ronduit te zeggen, opgevat, hier aanbevolen als een allerheiligst stichtings-boek, daar ontraden ter lezing als gevaarlijk voor de goede zeden, verdient het Lied der liederen wel in hooge mate aller aandacht te trekken. Bij den hoogen eerbied, dien wij toedragen aan de geheele verzameling der boeken, dien wij den Bijbel noemen, en waarvan wij gelooven, dat zij niet zonder, wat zeg ik, bepaaldelijk met de bijzondere en buitengewone zorg der goddelijke Voorzienigheid tot stand gebragt is, wekt de vraag, wat wij toch wel van het Hooglied hebben te denken, en in welken zin aan dit Hooglied eene plaats kan toekomen in den Kanon der heilige Schriften van Israël, naar diezelfde mate meer onze belangstelling, als wij ons te minder geneigd gevoelen, door eene allegorische verklaring eigenlijk niets te verklaren, maar als met eenen slag den gordiaanschen knoop door te houwen. Deze vraag noopte ook mij, om zelf hauden aan het werk te slaan, en, ja den voorarbeid van anderen te gebruiken, maar toch onafhankelijk en zelfstandig dit lied

[ocr errors]

te onderzoeken; reeds van te voren stelde ik vast, dat dit onderzoek, zoo het tot eenig resultaat zou leiden, zeker een niet onbevredigend resultaat kon geven, althans uit een letterkundig oogpunt: ik kon mij toch niet voorstellen, hoe eenig geschrift zonder uitstekende schoonheden ooit den titel van Lied der liederen, of uitnemend schoon Lied had kunnen verkrijgen. Ik geloof voor mij zelven maar wie gelooft dat niet van zijn eigen werk? dat het mij gelukt is, het Hooglied in zijne onnavolgbare schoonheid, althans als poëzij beoordeeld, te hebben begrepen; maar ik moet daarbij bekennen, dat het mij moeijelijk gevallen is, de schoonheid van het oorspronkelijke in onze taal weder te geven, terwijl ik zeer gevoel, dat het zoetvloeijende van het lied, waarin zoo vele ongezochte woordspelingen of klankverwante uitdrukkingen en verzen, al te zeer verloren gegaan is. Voor wie dus alleen de vertaling kan lezen, en niet naast de vertaling het oorspronkelijke zelf, zoodat de vertaling voor hem als het ware de plaats van eenen kommentaar vervangt, hij kan onmogelijk bij de lezing dat kunstgenot smaken, wat schrijver dezer verhandeling en vertaling bij de bewerking van dit meesterstuk van erotisch-lyrische poëzij gesmaakt heeft. Intusschen zou ik mij zelven niet ligt hebben overreed, om mijne onderzoekingen omtrent het Hooglied en mijne vertaling daarvan aan het publiek ter lezing aan te bieden, wanneer ik niets anders dan poëlische schoonheden te bewonderen had gevonden, en ik ook aan mij zelven geen bevredigend antwoord had kunnen geven op de voor mij althans zeer gewigtige vraag, of het lied wel eene waardige plaats in dat boek bekleedt, dat naar mijne overtuiging in zijn geheel een heilig boek is, en ten aanzien waarvan het mijn gevoel onaangenaam aandoet, wanneer ik er enkele bladzijden in vinden moest, die ja wel hooge literarische waarde hebben, maar die toch in den Bijbel, als het boek der boeken misplaatst zijn. Ik weet wel, men zal dit misschien eene onverschoonbare kleingeestigheid, een ingezogen vooroordeel noemen; maar ik belijd openhartig, dat ik er volstrekt het nut niet van inzie, om, waar eigen zelfstandig onderzoek mij in dit opzigt tot min aangename resultaten mogt brengen, deze openbaar te maken, en wel om de mijns inziens gewigtige reden, dat een ongunstig oordeel over één

der bijbelboeken uitgesproken zoo ligt aanleiding geeft, om den hoogen eerbied voor den geheelen Bijbel, die toch ontegenzeggelijk aan dit uitstekendste aller boeken toekomt, bij sommigen te verkleinen. Nu zal men vragen, in welk opzigt ik dan het Hooglied zijne plaats in de Heilige Schriften des Ouden Verbonds waardig keur? Beschouwt men alle bijbelboeken als openbaringsboeken in den engeren zin des woords, dan zou ik het antwoord op deze vraag schuldig moeten blijven. Immers uit het oogpunt van dadelijke openbaring heeft het Hooglied, volgens mijne opvatting daarvan, niet de minste waarde, ook niet al acht ik het eene gemakkelijke taak, om de algemeen zedelijke strekking van het Gedicht aan te toonen; dat hoop ik later te doen; maar een boek van algemeen zedelijke strekking heeft daarom nog geene aanspraak op eene plaats in den Kanon. Maar ik geloof, dat wij alzoo den Bijbel ook te eenzijdig beschouwen; de Bijbel staat voor mijn gevoel nog veel hooger, dan indien hij van Genesis tot de Apokalyps niets anders ware dan eene onafgebrokene reeks van eigenlijk gezegde Godspraken of openbaringen. De Bijbel is naar mijne overtuiging, zoo als een mijner vrienden zich uitdrukte, met wien ik over mijn plan tot bewerking van het Hooglied sprak, ook en vooral daarom Bijbel, boek aller boeken, omdat de Bijbel het LEVENSBOEK is. En zou het waarlijk het levensboek zijn, dan moesten alle rigtingen des levens, zoowel des zinnelijken als des geestelijken levens, die ons als menschen kenmerken, in den Bijbel gerepresenteerd zijn. Nu is er wel niets, wat meer onze natuur als zoodanig ingeschapen is, dan de liefde; zij behoort tot ons wezen als menschen; want zoo zij ook eenen zinnelijken grondslag heeft, en in zoover tot de sfeer van het dierlijke leven behoort, toch dat heilige karakter der liefde, wat haar bij ons menschen kenmerken moet, verheft haar oneindig ver boven deze sfeer, en maakt haar tot iets. hoogs en edels, tot iets ik weet er geen verhevener naam voor te vinden tot iets specifiek menschelijks, dat met geheel onze menschelijke natuur in levende harmonie is, en dat de goddelijke bestemming heeft, om den mensch aan zijn hoog en heerlijk doel als mensch te doen beantwoorden. Zonder dat ik het nu daarvoor houde, dat het Hooglied, gelijk niet weinigen beweeren, in denzelfden zin verdient

en

eene pa εÓTVEUGTOS te heeten, als b. v. velen der Psalmen of de profetische boeken, ja, terwijl ik geloof, dat er niets is, wat het Hooglied op dezen verhevenen naam in den gestrengen zin des woords aanspraak geeft, zoo houd ik mij echter overtuigd, dat alleen een dichter, die leefde onder den heiligenden invloed der Jehova-dienst, zulk een ideaal van trouwe liefde zich scheppen kon, als wij in het Hooglied geteekend zien; en ik doe zulks op dezen historischen grond, dat ik geen enkelen heidenschen dichter zou weten te noemen, die zulke hooge en verhevene denkbeelden omtrent de zuiver menschelijke liefde heeft gekoesterd. Daar is eene innige verwantschap tusschen ons godsdienstig leven onze geheele levensbeschouwing, ook al wijzen wij niet in zoo vele woorden aan, hoe deze levensbeschouwing inderdaad uit onze godsdienstige bewustheid geboren is. Reeds het denkbeeld van reinheid en heiligheid zelf is eene plant, die alleen op godsdienstigen bodem kan groeijen. De liefde eener romeinsche vrouw en hare huwelijkstrouw kunnen iets grootsch en heroïsch hebben, omdat een heroïsche geest de oude Romeinen kenmerkte. In eene Lucretia, die na hare onteering door den zoon van koning Tarquinius zich zelve met een dolk van het leven beroofde, zag de Romein zijn ideaal. Maar hoe ver staat dat ideaal beneden dat van Sulamith, wier heroïsch karakter niet voor dat van de romeinsche vrouw onderdoet, maar die, om hier nog niets meer te noemen, als hare hartstogt het hoogste toppunt bereikt heeft en het drama zijne ontknooping nabij is, de reinheid harer ziele uitspreekt in de uitboezeming van den wensch:

"Ook of gij mij een broeder waart,
"Aan mijns moeders borsten gezoogd:
"Dan zou ik u buitenshuis vinden,

"Ik zou u kussen, en men zou mij niet verachten, enz.”

Doch ik wil mijn onderwerp niet vooruitloopen, en liever den lezer zelven met eigen oogen het heilig ideaal der liefde in Sulamith doen zien. Het plan, door mij in de behandeling mijns onderwerp gevolgd, is dit. EERST handel ik over den aanleg van het lied, zijne hoofdidee, en de ontwikkeling daarvan. DAN laat ik een kort Hoofdstuk volgen ter verklaring van enkele, in het Hooglied gebruikte beeldspraken.

« ForrigeFortsett »