Sidebilder
PDF
ePub

ren. Immers dit laatste, nog meer dan de liefde zelve, is de hoofdidee des Hooglieds. Daarin wordt die groote en heerlijke kracht der ware liefde bezongen, waardoor zij alle verzoekingen ongeschokt wederstaat, en zegevierend de aanbiedingen der sterkste verleiding afwijst, ook al is eene koningskroon de prijs, die haar geboden wordt. En is dit niet op zich zelf een hoogzedelijk onderwerp voor een Bijbelboek, ook al heeft dit niet eene dadelijk godsdienstige strekking? Men kan zeker het Hooglied een minnezang noemen, maar het overtreft de meeste minneliederen in verhevenheid van onderwerp, het bezingt een hooger ideaal van trouwe, ja heilige liefde, dan zelfs den voortreffelijksten griekschen idylle-zangers voor den geest stond: dit toch is de korte inhoud van het lied:

"Sterk als de dood is de liefde;

"Onwrikbaar als het doodenrijk de liefdeijver;
"Hare vlammen zijn vlammen vuurs,

"Eene bliksem vlam van Jehova.

"Watervloeden kunnen de liefde niet blusschen,

"En rivieren stroomen haar niet weg;

"Bood iemand al het goed van zijn huis voor de liefde, "Men zou hem zonder bedenken verachten."

[ocr errors]
[ocr errors]

Wij eindigen hier met de begeisterte" woorden, waarmede Ewald zijn boek over het Hooglied begon: Preis der Unschuld, die allen Lockungen widersteht, ist die Idee eines der schönsten Lieder, das gewöhnlich das HÖHELIED genannt wird. Das ganze Lied ist ein Lobgesang auf die reine, schuldlose, treue Liebe, die kein Glanz blendet, und keine Schmeichelei verstrickt; aus reinem Herzen floss die Idee und Ausführung des Liedes, wie es auf unschuldige und einfältige Herzen wirken sollte.

Das Ideal der nie getrübten Unschuld wird aber nicht philosophisch demonstrirt oder in einigen matten Lebensregeln erschöpft: es tritt im vollen Leben und Wirken auf, um lebendig den Leser zu begeistern. Eine Person muss als Ideal glänzen: freilich nur eine Schöpfung des Dichters ohne historische Wahrheit; aber wer verlangt diese von einem Dichter, der seine Ideen nur auf die wirksamste Weise,

durch die Täuschung der Geschichte, auszudrücken suchen muss! Die Unschuld soll sich im hellsten Lichte zeigen; die üppigste Rüh und glänzendste Pracht soll die Tugend auf die harte Feuerprobe stellen und siegreich sollen alle Angriffe durch die Waffen der Einfalt und Treue gehemmt werden 1)."

1) Deze verhandeling was reeds lang afgewerkt en aan de Redactie der Jaarbb. toegezonden, toen ik F. Hitzigs Komm. en nieuwe opvatting des Hoogl. onder de oogen kreeg; zij verschilt in belangrijke opzigten van de mijne, ja in hoofdzaken, en slechts in enkele nieuwe opvattingen van woorden en gedachten zijn wij zelfstandig zamengetroffen. Bij de uitnemende verdiensten van Hitzig bevat zijne Komm. toch veel gewaagds, en moet de dichter des Hooglieds op een scherp vernuft en uiterst vlugge verbeelding zijner hoorders of lezers gerekend hebben. De eigenlijke hoofdzaak, waarin H.'s opvatting van die zijner voorgangers verschilt, bestaat hierin, dat bij III: 6 tot V: 1 niet op Sulamith maar op eene KONINKLIJKE BRUID en GEMALIN VAN SALOMO toepast (met uitzondering van IV: 6, 8, 11, hetwelk door Sulamiths Minnaar gesproken zou zijn), en dat hij VII: 2-12 beschouwt als een dialoog van SALOMO EN EENE B!JVROUW. Hij heeft mij niet kunnen overtuigen, vooral omdat eene vermenging van twee dialogen, die eigenlijk niets met elkander te doen hebben (III: 6—V:1) te vergelijken met het tooneel in Göthe's Faust: MARGARETE an FAUSTENS Arm, MARTHE mit MEPHISTOPHELES auf und ab spazierend," mij te veel kunst schijnt te verraden, en in 't lied zelf niet duidelijk genoeg aangewezen is. Hitzig bouwt zijne meening op de hypothese, dat de namen Zuster Braid" en Bruid" onmogelijk dezelfde persoon kunnen zijn! Dat IV: 6 een ander spreekt dan vs. 5 en 7 kan ik toegeven, maar dan Sulamith, aan wie men (bl. 371) deze woorden toeschrijve, ze beschouwende als eene uiting van haar verlangen, om huiswaarts te keeren.

"

[ocr errors]
[ocr errors]

NOG IETS OVER JACQUES SAURIN.

DOOR

J. J. VAN OOSTERZEE.

In mijn geschrift over den beroemden kanselredenaar Jacques Saurin, voor eenige maanden in het licht verschenen 1), had ik het genoegen eenige min bekende levensbeschrijvingen aangaande den welsprekenden Refugié mijnen lezers mede te deelen. Later gelukte het mij door de welwillendheid van den Heer Archivaris, Dr. R. C. Bakhuizen van den Brink, van het Rijks-Archief te 's Hage enkele stukken te bekomen, ter voltooijing van mijnen arbeid niet zonder belang. Ook kwam mij, zoo als het gaat, deels door eigen onderzoek, deels door vriendelijke mededeeling, een en ander in de pen, dat den beoefenaars der historische, meer bepaald der homiletische wetenschap welligt niet ongevallig zal zijn. Bij wijze van nalezing deel ik het in de jaarboeken mede. Ik knoop mijne Addenda aan de bij de voorlezing gevoegde Aanteekeningen en bijvoegsels.

bij Noot 1.) Nog mag bij de bronnen niet vergeten worden Saxiï Onomasticon, VI, p. 322 sq. Eindelijk zes brieven van Saurin aan den Markies d'Ausson, in Hs. aanwezig op het Rijks-Archief te 's Hage. Zij behooren tot de

1) Jacques Saurin. Eene bladzijde uit de geschiedenis der kansel welsprekendheid. Te Rott. bij v. d. Meer en Verbruggen, Rott. 1855.

jaren 1713-1716. Aangaande het geslacht van Saurin valt nog op te merken, dat uit zijne straks aan te halen Brieven het bestaan blijkt van een' jongeren broeder, waarvan ik vruchteloos bij alle biographen eenig spoor heb gezocht. Deze broeder was Hervormd Predikant in eene gemeente van Refugiés te London, en te Utrecht in 1713 beroepen, na vooraf in stilte gepolst te zijn en onder 's hands zijn woord gegeven te hebben, dat hij de beroeping zou aannemen. Zijne gemeente echter weigerde hem te laten vertrekken, omdat zij in haren behoeftigen toestand vreesde, daardoor te veel materieele hulp te zullen verliezen. Omtrent het lot der weduwe en zonen van onzen Saurin is het ons niet gelukt, iets naders te weten te komen.

bij Noot 2.) Nog bestaat er, volgens vriendelijke mededeeling van den Heer Bodel Nyenhuis te Leyden, één portret van Saurin, zonder naam van graveur, met dit duitsche onderschrift: Prediger der Reform. Gemeine im haag. Een ander door C. Tritzsch, met opgave van geboorte en sterftijd. Beide regts gezien, gelijk dat van Picart. Nog een links, door S. G. Kutner, Leipz. 1772, misschien bij Duitsche overzettingen der Sermons gediend hebbende, allen naar het schijnt, min of meer gevolgd naar dat van Chereau, om van een portret voor de Duitsche Acta Eruditorum, fo. 137 eenmaal te spreken.

bij Noot 5.) De invloed van Saurin in zijn eigen kerkgenootschap schijnt overigens minder gering dan in het onze geweest te zijn. De waardige J. Teissèdre l'Ange althans, zegt in zijn lijkrede op den welsprekenden S. T. J. Rau, 1808 te Leyden, pag. 19, dat deze laatste reeds in zijne jeugd voor zijne vorming veel te danken had aan Saurin, die hem geheel overmeesterde en met zijne oorspronkelijke kracht van welsprekendheid in hooge verrukking bragt." De Sermons behoorde tot de geliefkoosde stichtelijke lektuur in de ouderlijke woning van Rau. Verg. pag. 90. Aant. 25, der bovengenoemde lijkrede.

"

bij Noot 30.) Zoo schrijft Saurin zelf in Maart 1716 aan den Markies d'Ausson.

"La Haye est le centre de toutes les districtions de la vie et le quartier, ou je loge, est le centre de la Haye. Il ne passe jamais de faireant devant ma porte, qui ne soit porté de la faire ouvrir pour perdre le temps, qui lui êst a charge, et pour m'emporter le mien, dont j'ai un si grand besoin. Peu s'en faut, qu'au lieu de vous proposer de venir chez moi, je ne vous demande de me recevoir chez vous et de me faire part de vos meditations et de votre retraite. en later:

"Je vons avoue ma faiblesse. Je connais assez le monde pour en etre dégouté, et ce dégout augmente sous les jours. Mais quand je crois trouver dans la solitude de quoi me tenir lieu de la societé, je sens qu'après certains temps d'etude et de méditation, ce même monde, qui me cause tant d'ennui, me devient nécessaire, lors même qu'il m'ennuye. Il y a des maux, que la faiblesse de l'esprit humain nous rend necessaires, la societé est de ceux là: que vous êtes heureux de pouvoir vous en passer!

bij Noot 33. Nog een grafschrift van Saurin, voorkomende in de bekende Sonnets et poësies legères du 18e siècle.

Passants, point du bruit,

Car c'est la première nuit,
Que dans cette ville

Le pauvre Saurin dort tranquelle.

De strijd voor en tegen Saurin werd voortgezet tot na zijnen dood. Nog berusten bij het hof van Holland de Acten van het Procès, tegen zekeren François de Bruys, Michel Falesseau en anderen, naar aanleiding van het door hen beweerde te zijnen aanzien, gevoerd. De eerstgenoemde, een jeugdig onderwijzer, had S. eerst naamloos verdedigd tegen de invectiven van A. de la Chapelle in de reeds bovengenoemde Bibliothèque Raisonnée. Hij had hiervan kennis gegeven aan Saurin, die evenwel zijne hoop op eenige bijzondere belooning voor deze goede dienst niet vervulde, en hem daardoor tot vijand kreeg. De Bruijs was de schrijver van een artikel ten gunste van S., in de Criti

« ForrigeFortsett »