Sidebilder
PDF
ePub

GEDACHTEN OVER DE PROTEST. THEOL. ENCYCLOPEDIE.

735

heel door het later gevolgde in de schaduw geplaatst is, zijn ongeveer twintig Protestantsche theologische encyclopedieën in het licht verschenen. Eene daarvan is eigenlijk nog uit de achttiende eeuw, maar mogt hier toch niet voorbijgezien worden, omdat zij in de negentiende met vele bijvoegselen verrijkt op nieuw uitgegeven is, en de achting verdiende, in welke zij geruimen tijd stond 1). In ons chronologisch overzigt 2) plaatsen wij haar het eerst. Eene andere, die volstrekt niet voor eene encyclopedie der godgeleerdheid gehouden worden wil, plaatsen wij juist daarom aan het einde. De titels van deze twee werken hebben eene merkwaardige verwantschap.

De negentiende eeuw zag dan van de zijde der Protestanten de volgende theol. encyclopedieën verschijnen: J. A. NÖSSELT. Anweisung zur Bildung angehender Theologen. (1 uitg. 1786. 2 uitg. 1791.) 3o uitg. mit Anmerkungen, literarischen Zusätzen und Ergänzungen begleitet von A. H. NIEMEYER. III. Halle 1818, 19.

J. F.

KLEUKER. Grundriss einer Encyclop. der Theol. II. Hamb. 1800, 1.

J. E. C. SCHMIDT. Theol. Encycl. Giessen. 1811.

G. J. PLANCK. Grundriss d. Theol. Encycl. Gött. 1813.
G. S. FRANKE. Theol. Encycl. Altona 1819.

[ocr errors]

1) HAGENBACH noemt dat werk een leerboek, dessen sich die jetzige Zeit noch immer mit Nutzen bedienen wird."

2) Wij zijn hier, zoover wij weten, niets belangrijks onopgemerkt voorbijgegaan. Vgl. verder PELT, Theol. Encycl. S. 60 enz. HAGENBACH, Encycl. S. 99 enz., die daar ook over de R. Kath. theol. encyclopedieën spreken. Daaronder verdienen inzonderheid onze aandacht de Kurze Einleitung in das Studium der Theologie mit Rücksicht auf den wissenschaftlichen Standpunkt und das Katholische System van J. S. VON DREY. Tub. 1819; de Encyclopädie der Theologie van H. KLEE, Mainz 1832, en de Encyclopädie der Theol. Wissenschaften als System der gesammten Theologie van F. A. STAUDENMAIER. Mainz, 2e uitg. 1840. I. Bij VON DREY staat de historische kennis van het Christendom vooraan, dan volgt de eigenlijk gezegde wetenschappe lijke, (a. Apologetiek en Polemiek, b. Dogmatiek en Moraal,) eindelijk de praktische theologie. Bij KLEE zijn vier deelen, de dogmatische, de ethische, de liturgische, de historische disciplinen, tot welke laatste hij de bijbelsche rekent. STAUDENMAIER onderscheidt tusschen de spekulatieve, praktische en historische theologie.

C. F. STäUDLIN. Lehrb. d, Encycl., Method. und. Gesch. d Theol. Wissenschaften. Hann. 1821.

L. BERTHOLDT. Theol. Wissenschaftskunde oder Einl. in die theol. Wissenschaften. II. Erl. 1821,

22.

F. SCHLEIERMACHER. Kurze Darstellung des theol. Studiums. (1 uitg. 1811) 2o uitg. Berlin. 1830.

A. H. NIEMEYER. Theol. Encycl. und Method. herausg. von einem Schüler des Vollendeten. Leipz. 1830.

R. KÖNIG. Versuch einer kurzen Anleitung zum Studium d Theol. Bern. 1830.

J.

T. L. DANZ. Encycl. und Method. der theol. Wissensch. Weimar. 1832.

J. CLARISSE. Encyclopaediae theologicae Epitome. (1e uitg. 1831) 2o uitg. Lugd. Bat. 1835.

G. C. A. HARLESS. Theol. Encycl. und Methodol. vom Standpunkte der protest. Kirche. Nürnberg. 1837.

L. LANGE. Anleitung zum Studium d. chr. Theol. nach den.
Grundsätzen des biblischen Rationalismus. Jena. 1841.
A. F. L. PELT. Theologische Encyclopädie. Hamb. u Gotha. 1843.
K. ROSENKRANZ. Encycl. d. theol. Wissenschaften. (1o uitg.
1831.) 2 uitg. Halle. 1845.

H. W. KIENLEN. Encycl. d. Wissenschaften d. protest. Theol.
Darmst. 1845.

K. R. HAGENBACH. Encycl. und Method. d. theol. Wissensch. (1o uitg. 1833, 2o 1845, 3o 1851) 4o uitg. Leipz. 1854. P. HOFSTEDE DE GROOT et L. G. PAREAU. Encyclopaedia theologi Christiani. (1o uitg. 1840, 2o 1844.) 3o uitg. Gron. 1851.

De geleerden, wier werken wij daar noemden, wijken in meer dan één punt van elkander af met betrekking tot de wijze, waarop zij óf het geheel der theologische wetenschappen verdeelen, óf de onderscheiden deelen ordenen, iets waarop vroeger, voor zoover het toen kon, door ZYRO in zijn Versuch einer Revision der christlich theologischen Encyclopädik" 1) gewezen is. Van drie onder hen kan gezegd worden, dat zij zich met twee deelen vergenoegd hebben. Zeven hebben aan drie deelen de voorkeur gegeven, terwijl

99

1) Stud. u. Krit. 1837. S. 691. ZYRO wil eerst de spekulatieve, dan de historische, eindelijk de praktische Theologie behandeld hebben.

acht zich voor vier deelen hebben verklaard, en een vijf deelen noodig gekeurd heeft. Wij staan een oogenblik bij eenige bijzonderheden stil.

Het eerst hebben wij over NöSSELT te spreken. Alleen in het tweede en derde van de vier deelen, waarin de inhoud van zijn werk gesplitst is, geeft hij hetgeen anderen als encyclopedie der theologie hebben voorgedragen, en wel zoo, dat hij eerst over de eigenlijk aldus genaamde theologische wetenschappen (exegetische, historische, systematische en symbolische theologie), daarna over de regte bediening van het ambt eens Godsdienstleeraars (homiletiek en katechetiek, pastoraal-theologie en kerkregt) spreekt. Eenen niet zeer van den zijnen verschillenden weg bewandelt NIEMEYER, de uitgever van NÖSSELT'S „Anweisung," in de encyclopedie, die een zijner leerlingen na zijnen dood uitgegeven heeft. Hij staat afzonderlijk stil eerst bij de hoofddeelen van de geleerde of theoretische studie der theologie, (exegetische, systematische, historische theologie) daarna bij de praktische theologie als voorbereidingswetenschap voor het christelijke leerambt. Kunnen wij NösSELT en NIEMEYER in éénen adem noemen, DANZ, bij wien wij insgelijks twee deelen vinden, is niet naast hen te plaatsen. Zijn eerste deel behandelt de encyclopedie der christelijke godsdienstwetenschap, zijn tweede die der christelijke kerken wetenschap. In het eerste vinden de heuristische (exegetische), de technetische (systematische), en de praktische theologie hare plaats, terwijl men in het tweede deel, waar de theoretische en de ,,kirchenpraktische" wetenschappen vereenigd zijn, besproken ziet hetgeen op de Kerk betrekking heeft. Door natuurlijkheid zal zich deze verdeeling waarschijnlijk aan niemand aanbevelen. Men heeft het werk van DANZ slechts korten tijd van naderbij te beschouwen, om te kunnen begrijpen, hoe PELT er toe kwam, van den „, litterraturreichen Irrgarten seiner verworrenen Encyclopädie und Methodologie" te spreken, en te verklaren, dat het regt geschikt is, om hem die eenen wegwijzer zoekt in verwarring te brengen.

De methode van DANZ heeft, wat de verdeeling in twee deelen aangaat, geen navolging gevonden. Niet weinigen gaven aan drie deelen de voorkeur. In menig opzigt wijken zij daarbij echter van elkander af.

SCHLEIERMACHER en ROSENKRANZ mogen bij elkander genoemd worden, hoezeer zij ook verschillen. SCHLEIERMACHER behandelt eerst de philosophische theologie (Apologetiek en Polemiek), daarna de historische theologie, waartoe hij meent de exegetische, zoowel als de kerkgeschiedenis, en bovendien de dogmatische theologie, vereenigd met de kerkelijke statistiek, te mogen rekenen; eindelijk de praktische theologie. Dat het eerste deel daar onmisbaar is, zal men evenmin met regt kunnen volhouden, als dat het tweede voor het grootste gedeelte,,historische" theologie bevat. Bij ROSENKRANZ staat de spekulatieve theologie voorop, waar de theogonische phenomenologie, de dogmatiek en de ethiek behandeld worden; dan volgt de historische theologie, waartoe de bijbelsche theologie (kanoniek, exegetiek, bijbelsche dogmatiek), de kerkhistorische theologie (geschiedenis van de inrigting, van de eerdienst, van de dogmen der kerk), en de kerkelijke statistiek behooren; terwijl de praktische theologie het geheel besluit. Is het, zooals HAGENBACH bij de encyclopedie van DANZ aanmerkt, in het algemeen nuttig, de zaken ook eens uit een ander dan het gewone gezichtspunt te beschouwen, het verdient dan ook aanbeveling, de encyclopedie van ROSENKRANZ ter hand te nemen. Eene schaduwzijde zoowel van de door SCHLEIERMACHER, als van de door ROSENKRANZ aangenomen verdeeling blijft, dat aan de theologische wetenschappen, die op de Heilige Schriften betrekking hebben, als bijv. tekstkritiek en exegetiek, geen afzonderlijke plaats, maar eene onder de rubriek der historische theologie is ingeruimd. Dit bezwaar drukt echter evenzeer andere voorstanders eener verdeeling in drie deelen.

Wat toch PELT en KIENLEN aangaat, ofschoon zij de historische theologie als eerste deel, en de systematische (dogmatische) als tweede deel behandelen, om met de praktische theologie te eindigen, en alzoo een gedeelte van hetgeen bij SCHLEIERMACHER en ROSENKRANZ één is afzonderen, rekenen zij toch tot de historische theologie al wat op den Kanon, de tekstkritiek en de hermeneutiek betrekking heeft en kunnen zij alzoo niet gezegd worden, dit deel behoorlijk geordend te hebben.

De verdeeling in drie deelen wordt ook gevonden bij FRANKE

en BERTHOLDT. Even als BERTHOLDT heeft FRANKE de Zoogenaamde exegetische theologie afzonderlijk en wel vooraan geplaatst. Dan volgt de historische theologie, daarop als derde deel de theologie in den engeren eigenlijken zin des woords, waar eerst de geleerde of systematische theologie, dan de populaire of praktische wordt behandeld. Dit derde deel had niet uit twee zulke onderdeelen moeten bestaan, maar in twee afzonderlijke deelen moeten gesplitst worden. Bij BERTHOLDT volgt op de theologische Boëthetik (exegetische theologie) de theologische Pädeutik als tweede deel, waarin vereenigd is wat als systematische of dogmatische en als historische theologie gescheiden is bij FRANKE en anderen. De theologische Pragmatik (praktische theologie) sluit het geheel. Bij beiden dus drie deelen, maar die zeer gemakkelijk in vier hadden kunnen gesplitst worden, zoo het derde deel van FRANKE en het tweede van BERTHOLDT zich in twee had opgelost, waardoor hetzelfde zou zijn verkregen, als door de splitsing van het historisch deel bij PELT en KIENLEN, die de bij FRANKE en BERTHOLDT afzonderlijk behandelde exegetische theologie niet behoorlijk afgezonderd, niet afzonderlijk op den voorgrond geplaatst hebben.

[ocr errors]

Wij hebben hier ten laatste ook nog te spreken over de ,,Encyclopaedia theologi Christiani" van HOFSTEDE DE GROOT en PAREAU. Ofschoon men met nadruk herinnert, dat hier geen encyclopedie,, der godgeleerdheid," maar van den Christelijken godgeleerde" gegeven wordt, ja zelfs door den eerstgenoemden geleerde gezegd is:,, het ware ons eene onmogelijkheid geweest cene Encyclopaedia Theologiae te schrijven,” is zij toch in dat werk aanwezig. Dit kon niet anders. Wijst de Groningsche,,Encyclopedie van den Christelijken godgeleerde" aan, door welke wetenschappen hij moet gevormd worden, zij moeten dan toch bij die aanwijzing worden gerangschikt. Dit is geschied geheel naar het eigenaardig standpunt, door de genoemde godgeleerden gekozen. Eerst wordt over de historische kennis van Jezus Christus, daarna over het leven van Jezus Christus in den Christelijken godgeleerde, eindelijk over de zamenvattende beschouwing van het Christendom gehandeld. Bij het eerste komen de uitlegging des Nieuwen Verbonds en de geschie

« ForrigeFortsett »