alsof op de andere plaatsen, waar bekeering en zich bekeeren vertaald is, ook in 't oorspronkelijke niet iets anders staat dan dit? En blijft V. zich zelven gelijk, als hij MeTXVOńJXTE Hand. 3:19 door verandert van zin teruggeeft, ondat hij daar niet anders kan, en op andere plaatsen, waar toch ook de imperatief voorkomt, bijv. Matth. 3:2, 4:17, bezwaar schijnt te maken dit in den tekst op te nemen, en het op de eerste plaats slechts in eene aanteekening vermeldt? Op zulke wijze bevordert men de dwaling en het wanbegrip, en miskent men de naauwkeurigheid der schrijvers in het onderscheiden gebruik van beide woorden. Indien ik het niet onnoodig achtte zou ik den Heer V. naar de dissertatie van Dr. Stricker verwijzen, die duidelijk aangetoond heeft, dat de vermaning iσтpéfate door hen nooit tot Christenen gerigt is noch kon worden, maar alleen het εTαVOεTV voor Christenen noodzakelijk kan zijn. De woorden ἱλάσκειν en καταλλάσσειν heeft V. eveneens in navolging der Statenoverzetters door verzoenen vertaald, en op gelijke wijze de met beiden verwante nomina. Het is ook moeijelijker in onze taal het onderscheid tusschen beiden te doen uitkomen dan in de Latijnsche, die voor het eerste placare, expiare, voor het laatste reconciliare heeft. Maar mogen ze daarom vertaald worden, alsof ze geheel één van beteekenis waren? Mij dunkt, het moest toch blijken, waar ἱλάσκειν en waar καταλλάσσειν staat, en zoo dit niet wel in tekst geschieden kan, dan ten minste in de aanteekening, met opgave van de ware beteekenis en kracht van elk woord. Het is toch opmerkelijk, dat indonew alleen in den brief aan de Hebr. voorkomt, en in den mond des tollenaars in de gelijkenis Luk. 18, waar ook V. het door genadig zijn vertaalt, maar nooit bij Paulus, waar hij van onze verzoening met God spreekt. Ook vinden wij het woord inzopós alleen bij Johannes in zijnen eersten brief, waar hij niet leert, dat de dood van Jezus eene verzoening voor ons is, maar dat Jezus Christus zelf eene verzoening is voor de zonden. Het is daarom van groot belang het onderscheid dezer synonymen goed te doen kennen, en wie de boeken des N. Verbonds vertaalt moet daartoe medewerken, opdat hij niet door onjuiste vertaling de verwarring van begrippen omtrent het leerstuk der verzoening bevordere. Mijne aanmerking op de overbrenging dezer woorden in geven. ἐκ Het verbum púsσ0α heeft hij doorgaans door redden ver- Het is evenzoo met de verba ἐξαγοράζειν en λυτροῦσθαι. houden, en deze op alle 3 plaatsen toe te passen, nml. los- Doch ten aanzien van deze en dergelijke woorden heeft V. Doorgaans,.... maar niet altijd; want om een ander be- den: mijne slieren, en onbegrijpelijk, hoe V. dáár heeft kunnen laten staan, wat hij Hand. 14: 13 verbeterd heeft. Maar evenzeer verwondert het mij, dat men op de andere genoemde plaatsen Bous door os heeft kunnen vertalen, en dat V. dit niet veranderd heeft. Dit woord duidt immers het genus, en geenszins eene species aan, zoodat het rund beteekent? Wil men evenwel in plaats van het genus eene species stellen, dan moet dit nog altijd stier, en nooit os zijn. Het is toch bekend, dat de Israelieten stieren tot den landbouw gebruikten, en of er wel in 't geheel ossen bij hen waren trek ik in twijfel. Op plaatsen als Luk. 14:19, 1 Kor. 9: 9 en 1 Tim. 5:18, waar van runderen, die voor den landbouw dienden, gesproken wordt, kunnen wij dus veilig stier vertalen, ofschoon de getrouwheid gebiedt om liever rund te kiezen. Wat de beide laatste plaatsen betreft, die een citaat uit het O T. bevatten (Deut. 25:4), is dit ontwijfelbaar. Immers de Alexandrijnsche overzetters hebben daar voor Tapos, en zoo hadden deze dus onze Statenvertalers hier gelijk menigmaal elders leeren kennen, hoe, zij vertalen moesten. Maar de onzen hebben het Hebr. D'AN driemaal, eenmaal, en altijd door os vertaald, ofschoon de 70 hun reeds beter waren voorgegaan door meestal voor deze drie woorden, die allen nomina epicoena zijn, βους, en slechts enkele malen ταῦρος in hunne vertaling te schrijven. Het meest heb ik echter tegen de vertaling os Joh. 2:14 en 15. Mij dunkt eene bloote inzage van het verband doet het verkeerde hiervan gevoelen. Van welke dieren toch wordt gesproken? Van offerdieren; en konden ooit ossen Gode tot eene offerande geslagt worden? Streed dit niet bepaald tegen de Mozaïsche wet, Levit. 22:24? Moest niet elk dier, dat geofferd zou worden, onverschillig van welk geslacht, volkomen, integer zijn? En waren de Israëlieten ten tijde van Jezus ook al diep gezonken, zoo ver zullen zij echter niet hebben durven gaan, in de overtreding van Gods geboden, dat zij ossen ten offer durfden aanbieden. Maar ik zie, dat de Hoogl. van Hengel, die anders zelfs de verborgenste gebreken der Statenvertaling weet te ontdekken, de vertaling ossen te dezer plaatse niet afkeurt, ofschoon hij eene verbetering van de vertaling van vs. 15. voorstelt (proeve van grondslagen enz., bl. 11 en 12). Dit zou mij haast doen aarzelen mij ne aanmerking neder te schrijven, en echter ik vind geene vrijheid ze terug te houden, daar ik meen mij van hare juistheid overtuigd te moeten houden. Bij deze proeven van inconsequentie voeg ik nog eenige andere van onderscheiden' aard. Het participium met het hulp werkwoord eivx wordt enkele malen, Hand. 10:24, Fil. 2:26 letterlijk zóó vertaald, meermalen echter als verbum finitum, bijv. 1 Kor. 15:19 onze hope stellen, maar dit is eene verzwakking van den zin; hopende zijn in de gewone vertaling is beter. Het drukt het voortdurende uit, den toestand, waarin zij verkeeren, en het stijve dier constructie hindert niet, omdat wij er aan gewoon zijn. 2 Kor. 5:19 God verzoende voor God was verzoenende, maar dan moest de wereld ook op eenmaal verzoend zijn en vrede hebben met God, en dat is zij niet, en dien heeft zij niet. Van Gods zijde is de verzoening volbragt, maar zij is daarom nog niet voor de gansche wereld tot stand gekomen. Vooraf gaat wel: Hij heeft ons verzoend, maar dit doelt op hen, die waarlijk verzoend zijn. Vgl. ook Mark. 9:4, 14:54; 15: 43, Luk. 5:1 en 10, Joh. 1:9, Hand. 2: 42, Jak. 1:17. e. a. Omgekeerd lees ik weder Rom. 1:11 ik ben verlangend voor TIToo, als of daar eene gelijke constructie was als Fil. 2:26. Deze veranderingen in de gewone vertaling zijn geene verbeteringen. Veel gunstiger is mijn oordeel over deze vertaling ten aanzien van het bepalend lidwoord, 't welk de Statenoverzetters zeer dikwijls in den tekst ingevoegd hebben, niet zelden tot storing of verandering van den gewonen zin. V. heeft met precisie doen uitkomen, of het al of niet in 't oorspronkelijke voorkomt, waartoe ik voldoende acht te wijzen op de juiste onderscheiding van werken en de werken, heilige geest en de heilige geest. Hierdoor alleen reeds munt zijne vertaling in getrouwheid en duidelijkheid uit, en het is in geenen deele om den lof, dien ik hem hiervoor breng, te verkleinen, dat ik ook hier de vraag opper, of hij zich zelven wel altijd gelijk gebleven is. Ik stem gaarne toe, dat het van wege het onderscheid tusschen de Grieksche en onze taal niet mogelijk is, om overal het artikel in onze taal terug te geven, waar het in 't Grieksch staat, noch het altijd weg te |